In mijn studententijd ben ik verslaafd geworden aan het kopen van dure merkkleding. Volgens Oscar en Nicolai moest ik er goed uitzien. Er goed uitzien dat was iets waar deze twee tegenpolen het wel met elkaar over eens waren. Ze drongen me er op aan om goed verzorgd voor de dag te komen. Dat is vrij opmerkelijk omdat de meeste mensen met een kwetsbaarheid voor psychoses hun uiterlijk letterlijk laten verslonzen. Ik niet; ik ging me juist beter verzorgen. Voorheen had ik een kledingkast waar niemand jaloers op zou zijn geweest, maar nu is dat wel anders.

Merkkleding is nooit een ding geweest in mijn familie. Mijn zusjes vonden mij vast een kakker toen ik merkkleding ging kopen. Ze dachten vast:” die broer van ons wil ergens bij horen”. Toen ik thuis woonde kreeg ik altijd van kleins af aan de kleding van mijn broer. Misschien dat het een reden is geweest om me daar tegen af te zetten. Mijn moeder vond het handig; ik vond het lichtelijk kwetsend, maar destijds had ik geen keuze. Een enkele keer mocht ik van mijn moeder kleding kopen, maar het was altijd minder dan mijn oudere zus en broer. Het moge duidelijk zijn dat mijn moeder het ook handig vond dat mijn zusjes de kleren kreeg van mijn oudste zus.

Dit vond ik op zich niet zo heel erg, maar ik was als een kind zo blij toen ik het zelf mocht gaan bepalen; ik had de leeftijd bereikt dat ik het zo genoemde kleedgeld van mijn ouders kreeg. Het was geen vetpot, dus dure merkkleding kwam er nog niet. De fase brak aan waarin ik nepmerkkleding kocht. Niet van echt te onderscheiden op een afstandje, maar als je het grondig ging bestuderen kwam je er al snel achter dat het nep was. Destijds vond ik het niet erg en mijn stemmen waren ook tevreden.

Toen ik op kamers ging, kwam het grotere werk. Ik sloot bij het toen nog geheten IBG-Groep een maximale lening af bovenop mijn studiefinanciering en ging voor echte merkkleding. De vierentwintigste was altijd een schitterende dag; de uitkering kwam binnen en ik kon gaan shoppen. Als een kind in een snoepwinkel zo blij stond ik dan de duurdere outfits te passen. Tommy Hilfiger was veruit favoriet. Van sokken en ondergoed tot polo’s en overhemden; ik kocht het allemaal.

Toen ik na drie jaar Utrecht weer bij mijn ouders ging wonen hield ik mijn studentenuitkering aan. Ook al had ik er geen recht meer op, ik was te lui om het stop te zetten. En bovendien, mijn stemmen wilden dat niet. Ze hadden inmiddels geroken aan echte merkkleding en iets anders wilden ze niet. Je kunt het vergelijken met dat je een kennis een vinger geeft en dat hij vervolgens de hele hand pakt. Het shoppen ging iedere maand gewoon verder.

Ik verzamelde vooral overhemden. Dure overhemden en stapte over op het merk Hugo Boss. Zowaar veranderde ik van een Tommyboy in Hugo Boss-mannetje. Als er iets leuks was gedurende mijn depressie was het wel shoppen. Mijn ouders vonden het wel opmerkelijk dat ik dure kleding kocht, omdat ik nog geen werk had, maar stelden zelden vragen over de herkomst, omdat ze het ook erg prettig vonden dat ik er goed gekleed uitzag.

Nog steeds heb ik de drang om als mijn uitkering is gestort naar de winkel te rennen, om de nieuwste  Boss-broek te scoren of een overhemd te kopen. En het is nog erger; ik heb het online shoppen ontdekt. Kortom voor mij dreigt er een financiële ramp, maar mijn stemmen zijn tevreden over mijn shopgedrag. Ik alleen niet; ik wil namelijk de baas worden over mijn stemmen, want niet alleen zorgen ze voor een hoog uitgavepatroon, ze zorgen er ook voor dat ik andere financiële verplichtingen niet na kom…