Deze column gaat over vriendschap. Veel vrienden of kennissen heb ik niet. Ik heb tijdens mijn psychose nooit het nut ingezien van vriendschappen. Ik was dus ook niet echt een netwerker. Bovendien hield ik niet van praten, omdat er zoveel onzinnige dingen worden gezegd. Mijn vrienden zijn op twee handen te tellen. Dat is niet erg; het zijn namelijk wel echte vrienden. Vrienden die mij hebben gesteund en niet zijn weggelopen toen het feest over was en ik geconfronteerd werd met mijn ziekte. In deze column stel ik ze netjes aan u voor en bedank ik ze voor de steun die ze mij hebben gegeven.

Als eerste stel ik aan jullie voor: de Bolle. De Bolle is een koosnaam omdat hij een behoorlijke omvang heeft. Ik ken hem via de hockey. Hij is onze keeper en doet dat niet onverdienstelijk. Toch laat hij gemiddeld vijf goals door, maar dat ligt niet alleen aan hem. Aan heel het team. Ik heb eens geschreven dat ik hockey op een belabberd niveau. Hockey heeft mij leren verliezen. Ons motto is ook meedoen is belangrijker dan winnen. Of ik zal nog een open deur intrappen: om te leren winnen moet je kunnen verliezen.

De Bolle is meer dan een vriend; hij is ook mijn privé-chauffeur. Hij haalt en brengt me vrijwel overal naar toe. Naar huis, de club of de kroeg; de Bolle staat altijd voor me klaar. Het was jaren geleden op Terschelling, we waren daar op vakantie, dat ik voor het eerst een goed gesprek voerde met hem. Dat gesprek staat me nog altijd bij, omdat ik toen voor het eerst in zijn ziel kon kijken. Als ik het moeilijk heb, dan denk ik altijd terug aan dat gesprek en weet dan dat iedereen wel iets heeft.

Dan hebben we Robbie. Dat wij vrienden zijn, ligt aan hem. Hij is een stuk jonger dan ik en zat ook op hockey. Robbie keek enorm tegen mij op. Daar was volgens mij geen reden voor, maar hij had respect voor iedereen die rokend, zuipend en blowend door het leven ging. Omdat ik destijds weinig liefde voor mijzelf had en dus geen behoefte had aan mensen om mij heen, wees ik zijn vriendschapverzoeken steeds af. Tot dat ik hem een keer nodig had. Ik fietste altijd naar de kroeg. Een barre tocht van zeventien hele kilometers. Robbie had me al vaker een slaapplaats aangeboden, maar die had ik tot op die nacht niet benut. Die nacht was het kloteweer; wind tegen, regen tegen. Het was de situatie die me had besloten om bij hem te slapen.

Sindsdien zijn we vrienden. Via hem leerde ik Der Rudi kennen. Rudi, een lange jongen met appelwangetjes, heet Der Rudi omdat hij nogal pro-Duits is. In Duitsland is volgens hem alles beter geregeld. Rudi is een rustige verlegen jongen, met een grote mond over vrouwen, maar als het puntje bij het paaltje komt haakt hij af. In dat opzicht lijkt hij wel op mij. Wat vrouwen betreft ben ik ook maar een held op sokken.

Der Rudi en Robbie zijn twee handen op een buik. Nu ik minder drink zie ik dat die vriendschap niet stuk te krijgen is. Ze hebben allebei problemen gehad, maar steunen elkaar door dik en dun. Hun gemeenschappelijke liefde voor vrouwen, motoren, snelle auto’s en Duitsland is iets waar ik niet bij kan. Laat een ding duidelijk zijn, ik voel me niet buitengesloten, maar ik heb vrij weinig met ze gemeen. Toch zijn het goede vrienden en hebben ze me door dik en dun gesteund.

Wie ik ook heb leren kennen via Robbie is Arnie. Bij hem thuis drinken we trouw iedere zaterdag in. We kijken dan vaak stoere vechtfilms waarin er lekker op los geschoten en gemept wordt. Bij voorkeur waar de gekleurde medemens het slachtoffer wordt. Onder het genot van bier en frikadellen hebben we plezier. Soms spelen we in plaats van het kijken naar een film een potje poker. Weliswaar zonder inzet van geld. Ik heb altijd de stelregel bij zulke gokspellen dat het met vrienden nooit om geld moet draaien, want je zet je vriendschap op het spel.

Als ik naar mijn vriendengroep kijk, moet ik constateren dat we geen rokkenjagers zijn. Alleen Robbie en Arnie zijn gelukkig in de liefde. De Bolle rommelt zo af en toe eens aan met een collega, maar je kunt niet van een stabiele relatie spreken. Dan wil ze weer wel, dan weer niet. Er is letterlijk geen touw aan vast te knopen, want als ze niet wil is het een pleuriswijf en dan is ze weer zijn grote liefde.

Met de vriendin van Robbie heb ik een goede band. Wat ik aan haar bewonder is dat ze werkt in de zorg. Mede daarom kan ik het goed met haar vinden. Ik kan haar bijvoorbeeld altijd bellen als het even niet lekker met me gaat. Ze is een soort privé-psycholoog in opleiding. Of ze de psychiatrie in gaat weet ik niet, ze is er echter wel geschikt voor.

Naast deze vrienden heb ik nog wat vage kennissen. Mensen die ik gedag zeg en sporadisch een praatje mee maak. Zoals ik al schreef mijn vrienden hebben me nooit laten vallen en daar ben ik ze eeuwig dankbaar voor. Het is natuurlijk leuk om driehonderd vrienden op Facebook te hebben, maar driekwart ken je nauwelijks. Het gaat immers om de kwaliteit in plaats van de kwantiteit…